Mijn Tom Petty-complex
Anton Valens overleed deze week. Zijn dood zette mij aan
het denken. Toch maar eens iets van hem lezen, dacht ik. Daar was ik bij zijn leven niet aan toegekomen. Dat was ook het geval bij K. Schippers, die in augustus overleed, en de in juni gestorven
A.L. Snijders. En ook Meriswin van Hafid Bouazza begon ik vlak na diens dood, in april, pas te lezen. Veel te laat.
Zo zijn er zoveel voorbeelden. Hermans en Reve zijn van ‘voor mijn tijd’, maar ik had best eens eerder een gedicht van Menno Wigman kunnen lezen. Nu staan zijn Verzamelde gedichten naast die van Marsman, Slauerhoff, Lucebert en Faverey.
Voor muziek geldt dat al helemaal. Tot mijn grote schaamte ging ik Tom Petty’s oeuvre pas serieus draaien toen hij in 2017 stierf. Ik kende tot die tijd alleen de hits. The Traveling Wilburys kende ik wel al, gelukkig. Wat de Beatles betreft: de dood van George Harrison heb ik enigszins bewust meegemaakt en Paul McCartney volg ik sinds Chaos and Creation (2005) op de voet. Driving Rain uit 2001 had mijn vader niet in de kast staan, helaas. Sgt Pepper’s Lonely Hearts Club Band (1967), Help (1965), A Hard Day’s Night (1964), Abbey Road (1969) en ‘De dubbele witte’ (1968) kon ik als kind al dromen, maar Rubber Soul (1965) en Revolver (1966) ging ik pas tijdens mijn middelbareschooltijd draaien. Toen ging ik elke vrijdag naar de platenzaak om de schade in te halen. Een jongen op het schoolplein, Robert, had zichzelf de bijnaam ‘Doctor Robert’ gegeven. Ik kan nooit meer naar dat liedje luisteren zonder aan hem te denken. Weet iemand trouwens of dat de tandarts is die lsd in de koffie van Lennon en Harrison stopte tijdens een etentje?
Er zijn blijkbaar maar weinig levende kunstenaars die ik op de voet volg. Bob Dylan en Paul McCartney zijn daar voorbeelden van, althans wat betreft oudgedienden. Dat Dylan weer toert, doet mij deugd. En voor mijn verjaardag vraag ik de gebundelde songteksten van McCartney. Ik was te ongeduldig om zo lang op de jubileumeditie van Let it Be te wachten – die heb ik al gekocht.
Maar het ging over auteurs. En hoewel ik vind dat Bob Dylan de Nobelprijs terecht won, bedoel ik poëzie- en prozaschrijvers, niet liedkunstenaars. Eén van de auteurs die ik graag en veel lees is Dimitri Verhulst. Het blog van vorige week ging dan ook over De pruimenpluk (2018) en ik ben van plan om binnenkort een stukje te schrijven over In weerwil van de woorden (2021), al ben ik ook daar weer rijkelijk laat mee, zo lijkt het.
Een andere auteur die ik zeer bewonder, is de onvolprezen en onderschatte Piet Gerbrandy. Zijn tweede dichtbundel, Nors en zonder haten (1999), lag bij mijn ouders onder de salontafel ongelezen te verstoffen. Ik heb het toen een keer in een bui van mateloze verveling, waarschijnlijk op een leeftijd waarop ik nog geen volzin kon formuleren, opengeslagen. En hoewel de betekenis van de gedichten zich de eerste paar jaren niet aan me openbaarde, heb ik de gedichten inmiddels stukgelezen en er enkele essays over geschreven voor mijn studie Nederlands. Ik bezit, naast de meeste losse bundels, ook zijn ‘tussentijdse’ Verzamelde werken Voegwoorden (2014), met het – in mijn ogen – geestige nawoord ‘De futiele existentie van Piet Gerbrandy’. Onterechte titel, natuurlijk. Gerbrandy heeft inmiddels trouwens doodleuk weer een paar dichtbundels gepubliceerd, namelijk Steencirkels (2017), Vloedlijnen (2018) en, (tamelijk) recentelijk, Ontbinding (2021). Gelukkig maar. Overigens las ik zijn artikelen in de Groene Amsterdammer ook graag, net als werken als Boeken die ertoe doen (2000), De marteling van het genot (2008), De gong en de rookberg (2011, de handelseditie van zijn proefschrift, dat hij schreef bij Gillis Dorleijn) en Het goede leven (2008, briefwisseling met Andreas Kinneging). Deze lijst is niet uitputtend; dat wil ik namelijk ook niet zijn.
Ik schreef voor Jong Neerlandistiek een artikel (ode) over Piet Gerbrandy. Lees het hier.
Zo zijn er onder de dode en de levende schrijvers en musici nog genoeg voorbeelden te noemen, maar ik heb mijn punt gemaakt en mijn gedachten geordend. Ik moet (sommige) levende ontdekken of meer koesteren, en de dode – beter laat dan nooit – gaan lezen.
Geplaatst op 10-11-2021